Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dins·dag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dinsdag dinsdagen
verkleinwoord dinsdagje dinsdagjes

Zelfstandig naamwoord

de dinsdagm

  1. (tijdrekening), (dag) dag van de week die na maandag en voor woensdag komt
    • Op dinsdag zal er een volle maan zijn. 
    • Op de derde dinsdag van september begint het nieuwe parlementaire jaar. 
Schrijfwijzen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Achterhoeks

Zelfstandig naamwoord

dinsdag

  1. (tijdrekening)(dag) dinsdag; een dag van de week die na maandag en voor woensdag komt


Gronings

Zelfstandig naamwoord

dinsdag

  1. (tijdrekening)(dag) dinsdag; een dag van de week die na maandag en voor woensdag komt
Schrijfwijzen


Nedersaksisch

enkelvoud meervoud
naamwoord dinsdag dinsdagen / dinsdaege
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dinsdag

  1. (tijdrekening)(dag) dinsdag; een dag van de week die na maandag en voor woensdag komt
Schrijfwijzen
Hyperoniemen

Meer informatie


Stellingwerfs

Zelfstandig naamwoord

dinsdag

  1. (tijdrekening)(dag) dinsdag; een dag van de week die na maandag en voor woensdag komt
Schrijfwijzen
Verwante begrippen


Surinaams

Woordherkomst en -opbouw
  • Ontleend aan het Nederlandse dinsdag.

Zelfstandig naamwoord

dinsdag

  1. dinsdag


Dagen in het Surinaams
munde
maandag
tudewroko, dinsdag
dinsdag
dridewroko, woensdag
woensdag
fodewroko, donderdag
donderdag
freida
vrijdag
satra, sabat, sabatdei
zaterdag
sonde
zondag


Twents

Zelfstandig naamwoord

dinsdag

  1. (tijdrekening)(dag) dinsdag; een dag van de week die na maandag en voor woensdag komt
Schrijfwijzen


Veluws

Zelfstandig naamwoord

dinsdag

  1. (tijdrekening)(dag) dinsdag; een dag van de week die na maandag en voor woensdag komt
Schrijfwijzen
Hyperoniemen

Meer informatie