Nederlands

 
deur
Uitspraak
Woordafbreking
  • deur
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘toegang tot woning e.d.’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1][2][3]
Middelnederlands: dore / dure / doere
Oudnederlands: duri
Germaans: *dur, *durz
Indo-Europees: *dʰwer-/*dʰwṓr
  • Verwant in Germaans:
West: Engels: door Duits: Tür, Fries: doar, Oudfries: dore, dure
Noord:Deens/Noors: dør,, IJslands/Faeröers: dyr
  • Verwant in andere Indo-Europese talen:
Albanees: derë
Armeens: dur (դուռ)
Grieks: θύρα
Centraal-Koerdisch: derî (دەرگە)
Hindi: dvār) (द्वार)
Iers: doras
Litouws: durys
Perzisch: dar (در)
Russisch: дверь
Sanskriet: dvara (द्वार)
enkelvoud meervoud
naamwoord deur deuren
verkleinwoord deurtje deurtjes

Zelfstandig naamwoord

de deurv / m

  1. (bouwkunde) een afsluiting van een toegang tot een ruimte, gemaakt van hout, metaal of kunststof
    • De deur werd met een koevoet uit zijn sponningen gelicht. 
     Terwijl ik goedkeurend met mijn vinger langs de vergulde lambrisering streek, de dikte voelde van de stof van de zware, oker overgordijnen en de stoel wegschoof om de openslaande te openen naar het terras, dat uitzicht bood op de rozentuin, of wat daarvan over was, en de vijver met de defecte fontein, bedacht ik dat ik nog tijd genoeg zou hebben om deze kamer en detail te beschrijven.[4]
  2. een afsluiting van een toegang tot een kast
     Ze opende het deurtje en haalde er een klein potje uit.[5]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Achter gesloten deuren
Niet in het openbaar
 Uit consideratie met mevrouw Christina Curtholmen stel ik voor dat de stedelijke rechtbank besluit om de bewijsvoering achter gesloten deuren plaats te laten vinden.[6]
  • Dat doet de deur dicht.
Dat is niet meer acceptabel, hiermee is een grens bereikt/overschreden
  • Dat is niet naast de deur
Dat is erg ver weg
  • De deur [achter zich] dichttrekken
Weggaan
  • De deur op een kier zetten
Verklaren dat iets misschien wel zou kunnen
 In het debat over de Voorjaarsnota zette premier Rutte vanmiddag de deur op een kier voor een voorstel van de linkse oppositiepartijen. Die willen mensen die nu ook al zorgtoeslag krijgen, een 'najaarstoeslag' van 500 euro geven.[7]
  • De deur platlopen
Ergens (te) vaak op bezoek komen
• Bij iemand de deur platlopen is niet altijd goed. 
  • Een open deur intrappen
Iets dat toch al overduidelijk of vanzelfsprekend is nog eens expliciet benoemen
  • Een stok achter de deur houden
Iets als dreigement gebruiken
  • Iemand [het gat van] de deur wijzen
Iemand wegsturen
  • Iemand achter de deur zetten
Ongenode gasten niet binnen laten
  • Iemand aan de deur zetten
Iemand ontslaan
  • Iemand de deur uit werken
Zorgen dat iemand ergens (onvrijwillig) vertrekt
  • Iemand de deur wijzen
Iemand wegsturen
  • Iets de deur uit doen
Iets weggooien
  • Iets voor de deuren van de hel weghalen
Iets wat verloren dreigt te gaan nog net weten te redden
  • Met de deur in huis vallen
Direct het belangrijkste vertellen
  • Niet met iemand door één deur kunnen
Niet met iemand kunnen samenwerken, permanent ruzie met iemand hebben
  • Voor de deur staan
Binnenkort gaan beginnen
  • Voor de rode deur moeten gaan
Voor de rechter moeten verschijnen
  • Zo gek als een deur
Heel erg gek
Spreekwoorden
  • De ene bedelaar ziet de andere niet graag voor de deur staan.
Als meerdere mensen op hetzelfde uit zijn (zoals bij concurrentie e.d.), zitten ze elkaar dwars
  • Ongenode gasten zet men achter de deur.
Gezegd van iemand die ergens langsgaat, maar geen warm welkom krijgt, omdat men hem helemaal niet graag ziet verschijnen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[8]

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

Uitspraak

Voorzetsel

deur

  1. door


Drents

Voorzetsel

deur

  1. door
enkelvoud meervoud
naamwoord deur deuren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

deur

  1. (bouwkunde) deur; een afsluiting van een toegang tot een ruimte, gemaakt van hout, metaal of kunststof
Schrijfwijzen


Gronings

Voorzetsel

deur

  1. door
enkelvoud meervoud
naamwoord deur deuren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

deur

  1. (bouwkunde) deur; een afsluiting van een toegang tot een ruimte, gemaakt van hout, metaal of kunststof
Schrijfwijzen


Nedersaksisch

Voorzetsel

deur

  1. door
Woordherkomst en -opbouw
  • Van het Oudsaksische duru
enkelvoud meervoud
naamwoord deur deuren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

deur

  1. (bouwkunde) deur; een afsluiting van een toegang tot een ruimte, gemaakt van hout, metaal of kunststof
Schrijfwijzen
Afgeleide begrippen

Meer informatie


Sallands

Voorzetsel

deur

  1. door
enkelvoud meervoud
naamwoord deur deuren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

deur

  1. (bouwkunde) deur; een afsluiting van een toegang tot een ruimte, gemaakt van hout, metaal of kunststof
Schrijfwijzen


Twents

enkelvoud meervoud
naamwoord deur deuren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

deur

  1. (bouwkunde) deur; een afsluiting van een toegang tot een ruimte, gemaakt van hout, metaal of kunststof
Schrijfwijzen


Veluws

Voorzetsel

deur

  1. door
enkelvoud meervoud
naamwoord deur deuren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

deur

  1. (bouwkunde) deur; een afsluiting van een toegang tot een ruimte, gemaakt van hout, metaal of kunststof
Schrijfwijzen

Meer informatie


West-Vlaams

Voorzetsel

deur

  1. door