Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • da·me
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dame dames
verkleinwoord dametje dametjes

Zelfstandig naamwoord

de damev

  1. beschaafde vrouw
    • Het wilde jonge meisje was in de loop van de jaren een hele dame geworden. 
     ‘Welcome to Paradise, what will it be?’ Voor me stond een ronde dame vol tattoos, die in haar jonge jaren vast de het mooiste meisje van de klas was geweest.[3]
  2. formele term voor vrouw
    • Er is een aparte toilet voor dames en heren. 
    • Geachte dames en heren! ik heet u van harte welkom. 
  3. (schaak) koningin in het schaakspel
    • Na de koning is de dame het belangrijkste schaakstuk. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Frans

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

dame v

  1. dame
  2. vrouw (in kaartspel)
  3. dam (in damspel)

Tussenwerpsel

dame

  1. (spreektaal) (verouderd) logisch! [1]

Verwijzingen