Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dag·scho·tel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dagschotel dagschotels
verkleinwoord dagschoteltje dagschoteltjes

Zelfstandig naamwoord

de dagschotelv / m

  1. (voeding) buiten de vaste kaart per dag verschillend, compleet gerecht in restaurants, voor een relatief lage prijs
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be