Frans

Uitspraak

Werkwoord

déconner

  1. (spreektaal) maffe dingen doen, gek doen
    «Putain! Ma télé qui déconne juste quand y a le match!»
    Verdomme, mijn tv doet raar net nu de wedstrijd wordt uitgezonden!
    «Hé, les gosses, vous avez fini de déconner
    Hé jongens, zijn jullie klaar met die ongein? [1]
  2. (spreektaal) onzin uitkramen
    «Comment tu veux suivre un cours d’amphi avec tous ces connards qui déconnent
    Hoe kan je nou een college volgen met al die stommelingen die onzin zitten uit te kramen? [1]
  3. (spreektaal) een grapje maken
    «Quand je t’ai dit que j’avais couché avec ta sœur, je déconnais
    Ik maakte maar een grapje toen ik je zei dat ik met je zus geslapen had! [1]

Verwijzingen