Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • co·te·rie
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘besloten gezelschap’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1807 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord coterie coteries
coterieën
verkleinwoord coterietje coterietjes

Zelfstandig naamwoord

de coteriev

  1. (maatschappij) naar de buitenwereld toe besloten gezelschap, onderling gebonden door een gezamenlijke stand, gedeelde ideeën enz. (veelal pejoratief)
    • De Amerikaanse presidentskandidaat Donald Trump beloofde ‘het moeras droog te leggen’ - schoon schip te maken in de coterie van Washington.[4] 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

47 % van de Nederlanders;
35 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen


Frans

Uitspraak
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  coterie     la coterie     coteries     les coteries  

Zelfstandig naamwoord

coterie v

  1. coterie, kliek, clan