Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·ver·tor
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘signaalomzetter, toestel voor chemische omzetting’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
  • Van het Engelse convertor
enkelvoud meervoud
naamwoord convertor convertoren, convertors
verkleinwoord convertortje convertortjes

Zelfstandig naamwoord

de convertorm

  1. (scheikunde) toestel waarin een chemische omzetting kan plaatsvinden
  2. (elektrotechniek) (elektronica) (informatica) signaalomzetter
Verwante begrippen


Gangbaarheid

67 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen