Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·gres·se·ren
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

congresseren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
congresseren
congresseerde
gecongresseerd
zwak -d volledig
  1. samen met een groep mensen, die een zelfde beroep of belangstelling hebben, over een bepaald onderwerp met elkaar ideeën uitwisselen op een congres
    • Maar ook als zij daar niet op ingaan - niet ondenkbaar - staan stad en streek een jaar lang volop stil bij Europa. Op 20 oktober congresseren de Europese christendemocratische partijen in Maastricht. Tusk en de Duitse bondskanselier Merkel zijn daar de belangrijkste sprekers. Verder spreken beslissers van 25 jaar geleden nu op 9 december over toekomstscenario’s - onder anderen Jean-Claude Juncker, voorzitter van de Europese Commissie en Jeroen Dijsselbloem, minister van Financiën en voorzitter van de Eurogroep. Op 7 februari aanstaande is de gemeente gastheer voor drie- tot vijfduizend jongeren uit alle EU-lidstaten die zullen praten over Europese samenwerking.[2] 
    • Het congres dat vandaag zou beginnen in Saint-Paul de Vence is afgelast. Adviesorganisatie PwC had hoge ambtenaren, bestuurders van zorgverzekeraars, ziekenhuizen en toezichthouders in de zorg uitgenodigd om drie dagen te congresseren in Zuid-Frankrijk. Maar het congres is verzet naar september en vindt plaats in Nederland. Saint-Paul de Vence is een mooi plaatsje met kuurbaden en goede hotels.[3]  
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Paul van der Steen 28 juni 2016
  3. NRC Frederiek Weeda Jeroen Wester 20 juni 2013