Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·for·mist
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord conformist conformisten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

conformist m [1]

  1. aanpassen van zichzelf aan het gedrag en de opvattingen die heersen in een bepaalde groep met als doel geaccepteerd te worden binnen deze groep
    • „We zitten in een vastgeroest systeem, ik zie geen mensen die het in beweging zouden kunnen krijgen. Jongeren vinden politiek oninteressant. De mensen die in de race zijn, zijn allemaal conformisten, opgevoed in een bepaald systeem, ze zien niet in waarom ze dat zouden veranderen. Marine Le Pen? In de huidige context, met het terrorisme, sluit ik haar niet meer uit. Stemmen voor het Front Nationale zijn proteststemmen, van mensen die vinden dat niemand hen vertegenwoordigt, dat niemand hun belangen verdedigt. Dat is in een democratie een onhoudbare situatie. We zitten in een enorme politieke crisis. Maar goed, Frankrijk is een land van crises.”[2] 
    • De onderzoekers van de UvA, geleid door Te Brömmelstroet, onderscheidden de volgende fietstypes: Conformisten, die zich altijd aan de regels houden. En non-conformisten, die met of zonder negatieve gevolgen voor andere weggebruikers de regels naar hun hand zetten. De conformisten zijn in de spits bij de Berlagebrug overweldigend in de meerderheid. Dat is zeker niet overal in de stad het geval. Je kunt zien dat een gevaarlijk kruispunt als dit gehoorzaamheid afdwingt. Er staan telkens kluitjes van tien of twintig fietsen te wachten voor het verkeerslicht. [3] 
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Margot Dijkgraaf 25 november 2016
  3. NRC Bas Blokker 17 juni 2016
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be