Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • co·a·li·tie
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verbond’ voor het eerst aangetroffen in 1795 [1]
  • afgeleid van het Latijnse alescere (groeien) met het voorvoegsel co- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord coalitie coalities
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de coalitiev

  1. verbond van twee of meer partijen, mogendheden of staten om een gemeenschappelijk doel te bereiken
    • Oud-premier Wim Kok (PvdA) vindt dat premier Mark Rutte (VVD) en PvdA-leider Diederik Samsom bij de laatste kabinetsformatie hadden moeten proberen een grotere regeringscoalitie te vormen. Een tweepartijenkabinet van VVD en PvdA had slechts een “uiterste mogelijkheid” moeten zijn. Dat zei Kok dinsdagavond in het Haagse debatcentrum ProDemos.[3] 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen