chemicus
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- che·mi·cus
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | chemicus | chemici |
verkleinwoord | chemicusje | chemicusjes |
Zelfstandig naamwoord
de chemicus m
- (beroep) iemand die scheikunde beoefent op een wetenschappelijke manier
- ▸ Ik ben opgeleid als chemicus en dan is het laboratorium nooit ver weg, en ik vond het leuk om die achtergrond mee te nemen naar de geesteswetenschappen.[2]
-
1. Een chemicus aan het werk op een manier die de Arbowet verbiedt.
-
1. Een chemicus die de Arbowet naleeft.
Synoniemen
Hyponiemen
Verwante begrippen
- vrouwelijke vorm van chemica
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord chemicus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "chemicus" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ chemicus op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Rob van den Berg“Hoe deed zo’n zilversmid dat toch?” (10 juli 2020) op nrc.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be