Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ca·tas·tro·fe
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘grote ramp’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • met het voorvoegsel cata-
enkelvoud meervoud
naamwoord catastrofe catastrofes, catastrofen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de catastrofev [2]

  1. een algemene ramp
    • Wat een catastrofe! 
     Het was Karl die de catastrofe veroorzaakte, maar het moet worden gezegd dat hij het onmogelijk had kunnen voorzien.[3]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen