Nederlands

 
[1] boezem
 
[2] borstbeeld
Uitspraak
Woordafbreking
  • bus·te
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘borstbeeld’ voor het eerst aangetroffen in 1778 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord buste busten
bustes
verkleinwoord bustetje bustetjes

Zelfstandig naamwoord

buste v / m [3]

  1. vrouwenborst, boezem, vrouwenbovenlijf
  2. borstbeeld
  3. paspop
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
bussen

buste

  1. enkelvoud verleden tijd van bussen
    • Ik buste. 
    • Jij buste. 
    • Hij, zij, het buste. 

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.

Verwijzingen