Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bor·deel·slui·per
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bordeelsluiper bordeelsluipers
verkleinwoord bordeelsluipertje bordeelsluipertjes

Zelfstandig naamwoord

de bordeelsluiperm

  1. (schertsend), (kleding) herenschoen van suède met een zachte zool
    • voor zijn verjaardag kreeg hij van zijn vrouw een paar prachtige bordeelsluipers 

Gangbaarheid