1. geluid maken dat kenmerkend is voor een hond

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • blaf·fen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘het natuurlijke geluid van honden maken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
blaffen
blafte
geblaft
zwak -t volledig

Werkwoord

blaffen

  1. inergatief (dierengeluid) geluid maken dat kenmerkend is voor een hond
    • Die hond blaft al de hele dag. 
  2. inergatief, (figuurlijk), (informeel) redeloos praten of schreeuwen
    • Wat sta je te blaffen? 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Blaffende honden bijten niet
Gezegd van mensen die flink tekeergaan maar niet zo gauw kwaad doen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen


  Niet te verwarren met: blaffet


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • blaf·fen
Naar frequentie 2754

Zelfstandig naamwoord

blaffen

  1. nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van blaff