Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·wo·nen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bijwonen
woonde bij
bijgewoond
zwak -d volledig

Werkwoord

bijwonen

  1. overgankelijk opzettelijk aanwezig zijn bij iets
    • Hij woonde de presentatie van de professor bij. 
     De hoogbejaarde monarch kampt sinds oktober, toen ze kort in het ziekenhuis werd opgenomen, met een broze gezondheid en mobiliteitsproblemen. Sindsdien heeft ze verschillende afspraken moeten afzeggen of digitaal vanuit huis bijgewoond. Vorige week liet ze nog verstek gaan bij haar troonrede.[1]
     De Britse premier Boris Johnson heeft donderdag aangekondigd op te stappen. Hij blijft voorlopig de taken van premier uitvoeren, totdat er een opvolger bekend is. Johnson lag al geruime tijd onder vuur vanwege een reeks schandalen, zoals het bijwonen van feestjes in coronalockdowns. Het vertrek van een aantal prominente ministers de afgelopen dagen blijkt de druppel te zijn geweest.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Queen Elizabeth geniet zichtbaar van paardenshow” (16 mei 2022), NOS
  2.   Weblink bron “Britse premier Johnson stapt op, maar blijft zitten tot opvolger bekend is” (onderdag 07 juli 2022), NU.nl
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be