Nederlands

Uitspraak
enkelvoud meervoud
naamwoord bewind bewinden
verkleinwoord bewindje bewindjes


Woordafbreking
  • be·wind
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bestuur’ voor het eerst aangetroffen in 1351 [1]
  • [2]

Zelfstandig naamwoord

het bewindo

  1. een groep personen die de macht uitoefent
    • Het bewind van de dictator loopt op zijn eind. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen