bevestigen

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  bevestigen    (hulp, bestand)
• IPA: / bəˈvɛstəɣə(n) / (4 lettergrepen)

Woordafbreking

• be·ves·ti·gen

Woordherkomst en -opbouw

• In de betekenis van ‘vastmaken’ voor het eerst aangetroffen in 1410
• afgeleid van vestigen met het voorvoegsel be-

stamtijd
onbepaalde wijs	verleden tijd	voltooid deelwoord
bevestigen	bevestigde	bevestigd
zwak -d	volledig

Werkwoord

bevestigen

1. ditransitief iemand mededelen dat iets zoals gevraagd is of verondersteld wordt

   • Van zijn moeder konden we het verhaal van deze jongeman bevestigd krijgen. 

   ▸ Was zij een slechte moeder? Ze knikte om deze vreselijke stelling te bevestigen.

   ▸ De bekende uitzondering die de regel bevestigt.

2. overgankelijk vastmaken

   • Het uithangbord werd met een metalen beugel aan de voorgevel bevestigd. 

   ▸ Thuis had ik een systeem in elkaar geknutseld met klittenband die de paraplu aan mijn rugzak bevestigde, waardoor ik mijn handen vrijhield voor mijn wandelstokken.

   ▸ Rondom het bouwwerk waren steunen bevestigd, zodat de kinderen er naar hartenlust op konden klimmen.

3. overgankelijk overtuigender maken

   • De politieagent kon het verhaal van mijn zoontje bevestigen. 

4. overgankelijk iemand plechtig in een rang of waardigheid installeren

   • Hij is opnieuw bevestigd in zijn ambt. 

5. overgankelijk, (religie) een huwelijk ~: een huwelijk kerkelijk inzegenen

   • Het huwelijk wordt volgende week zondag bevestigd. 

Synoniemen

• [1] affirmeren, beamen
• [2] vastmaken

Antoniemen

• [1] ontkennen
• [2] losmaken
• [3] verwerpen

Afgeleide begrippen

• bevestiging

Vertalingen

    1. zeggen dat iets is zoals gevraagd is of verondersteld wordt   

Duits: bestätigen (de) Engels: affirm (en), confirm (en) Esperanto: konfirmi (eo) Frans: confirmer (fr), accepter (fr), affirmer (fr), ratifier (fr) Italiaans: confermare (it)

Noors: stadfeste (no) Nynorsk: stadfeste (nn) Pools: potwierdzać (pl) Spaans: confirmar (es), afirmar (es), corroborar (es)

    2. vastmaken   

Catalaans: fixar (ca) Duits: befestigen (de), fixieren (de), aufhängen (de) Engels: fix (en), fasten (en), attach (en)

Frans: attacher (fr), fixer (fr) Latijn: firmare (la), stabilire (la) Portugees: fixar (pt) Spaans: atar (es), afirmar (es), fijar (es)

Gangbaarheid

• Het woord bevestigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bevestigen" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
99 %	van de Vlamingen.