Nederlands

 
beukenbos
Uitspraak
Woordafbreking
  • beu·ken·bos
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord beukenbos beukenbossen
verkleinwoord beukenbosje beukenbosjes

Zelfstandig naamwoord

het beukenboso

  1. een bos dat vooral beuken bevat
    • Staatsbosbeheer deed in augustus van dit jaar aangifte van vernieling en diefstal van tondelzwammen uit een beukenbos in Renkum. [1] 
    • De stinzenflora, die natuurlijk bij zo'n geurig beukenbos hoort, is nu al knapperig groen. Ook de meidoorn en de hulst hebben deze herfst een rijke dracht aan bessen. [2] 

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Rovers van zwammen betrapt, De Telegraaf, 19 nov. 2013
  2. Klein-Zwitserland: De nootjes kraken onder je schoenen, Jos van Noord, De Telegraaf, 21 okt. 2000