Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·spa·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
besparen
bespaarde
bespaard
zwak -d volledig

Werkwoord

besparen

  1. overgankelijk minder van iets gebruiken of verbruiken
    • Ik bespaar benzine door minder snel te rijden. 
     Op zich had hij de mars kunnen afbreken wanneer hij de tellende kameraden bij de Djurgàrdsbron was gepasseerd en naar huis kunnen lopen, of zelfs een taxi kunnen nemen om tijd te besparen.[1]
  2. inergatief, (economie) ~ op: minder geld uitgeven, bezuinigen
    • De overheid zal moeten besparen op de onderwijsuitgaven. 
     Het is lastig voor hardwerkende tweeverdieners, maar een korte periode alleen is vaak wel mogelijk met langetermijnplanning, creatief besparen en ouderwets verlof.[2]
  3. overgankelijk, (figuurlijk) niet met iets geconfronteerd willen worden, zorgen dat iets niet gebeurt of hoeft te gebeuren.
    • Bespaar me je geleuter! 
    • Als je nu gewoon doet wat ik zeg bespaart me dat een hoop energie. 
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • niets is jullie bespaard gebleven
alles wat vervelend is hebben jullie moeten meemaken
•  Jullie hebben een vreselijke tijd achter de rug. Niets is jullie bespaard gebleven. [3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044633535
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3. Suzanne Vermeer: All-inclusive 2008
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be