beschadigen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: beschadigen (hulp, bestand)
Woordafbreking
- be·scha·di·gen
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘schade toebrengen’ voor het eerst aangetroffen in 1445 [1]
- Afgeleid van schade met het voorvoegsel be- en met het achtervoegsel -ig.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
beschadigen |
beschadigde |
beschadigd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
beschadigen
- overgankelijk het toebrengen van schade
- Door de aardbeving is Christchurch zwaar beschadigd.
- het kapot maken van iemands reputatie
- Door zijn leugens werd zijn reputatie als eerlijk persoon beschadigd.
- ▸ Hiermee beschadigt u mensen die dit niet hebben verdiend.[2]
Vertalingen
1. het toebrengen van schade
Gangbaarheid
- Het woord beschadigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "beschadigen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ "beschadigen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be