Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·grip
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘inzicht, idee’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
  • Naamwoord van handeling van begrijpen.
enkelvoud meervoud
naamwoord begrip begrippen [2]
verkleinwoord begripje begripjes

Zelfstandig naamwoord

het begripo

  1. het verstaan of begrijpen van iets
    • We zijn hiermee duidelijk tot een beter begrip van de zaak gekomen. 
  2. datgene wat men ergens onder verstaat of hoe men iets kent
    • Wikipedia en WikiWoordenboek zijn nog vrij nieuwe begrippen, maar zij hebben snel bekendheid gekregen. 
     Bij het poppenhuistrappetje voor de brug dat voerde naar de smalle kade langs de Rio de la Cazziola e de Ca' Rizzi hing een groot geel bord aan de muur dat aangaf dat zowel Piazza San Marco als de Rialtobrug te vinden waren in de richting die ik was ingeslagen, en tevens in de richting waar ik vandaan kwam. Ik was in een magisch oord beland, waar herkomst en bestemming inwisselbare begrippen waren geworden. Dit stemde mij bijzonder vrolijk.[2]
  3. inlevingsvermogen
    • Die man heeft geen enkel begrip voor anderen 
     Chantal kon hier best begrip voor opbrengen, maar vond het tegelijkertijd jammer.[3]
  4. naar onze begrippen: volgens onze normen en waarden
     Het personeel in de hotels werkte naar onze begrippen voor een scheet en drie knikkers.[3]
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Limburgs

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Nederlands.

Zelfstandig naamwoord

begrip o

  1. (Hooglimburgs) begrip
Verbuiging


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

begrip

  1. begrip; datgene wat men ergens onder verstaat of hoe men iets kent


Stellingwerfs

Zelfstandig naamwoord

begrip

  1. begrip; datgene wat men ergens onder verstaat of hoe men iets kent