Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·ang·stig·de

Werkwoord

vervoeging van
beangstigen

beangstigde

  1. enkelvoud verleden tijd van beangstigen
    • Ik beangstigde. 
    • Jij beangstigde. 
    • Hij, zij, het beangstigde. 
  2. verbogen vorm van beangstigd, voltooid deelwoord van beangstigen