bakster
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bak·ster
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van bakken met het achtervoegsel -ster[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bakster | baksters |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de bakster v
- (beroep) vrouw die bakt
Hyponiemen
Gelijkklinkende woorden
Verwante begrippen
- vrouwelijke vorm van bakker
Gangbaarheid
- Het woord bakster staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bakster" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Noors
Uitspraak
Woordafbreking
- baks·ter
Naar frequentie | zeldzaam |
---|
Zelfstandig naamwoord
bakster
- nominatief onbepaald mannelijk meervoud van bakst