Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aval
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aval -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het avalo

  1. (handel) bindende afspraak over een wissel dat je in die iemands plaats zal betalen als hij zelf in gebreke blijft (als extra zekerheid voor de ontvanger van de wissel)
    • Het aval is onderworpen aan vormvoorwaarden: schriftelijk, met de woorden “goed voor aval” en met de handtekening van de avalgever op de wissel zelf of op een verlengstuk of bij afzonderlijke akte. [1]
  2. (handel) ondertekening van een wissel of bijbehorend stuk als borg voor betaling van die wissel
    • Het aval is onderworpen aan vormvoorwaarden: schriftelijk, met de woorden “goed voor aval” en met de handtekening van de avalgever op de wissel zelf of op een verlengstuk of bij afzonderlijke akte. [1]

Gangbaarheid

11 % van de Nederlanders;
26 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen


Bretons

enkelvoud meervoud
naamwoord   aval     avaloù  

Zelfstandig naamwoord

aval m

  1. (fruit) appel