arbeidstijdverkorting

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ar·beids·tijd·ver·kor·ting
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord arbeidstijdverkorting arbeidstijdverkortingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de arbeidstijdverkortingv

  1. (economie) Nederlands regelgevend kader waarbij het totaal aantal dagen dat een werknemer per jaar werkt verminderd wordt, bij arbeidsduurverkorting neemt het aantal gewerkte uren per dag of per week af
    • „Jij hebt je zwangerschapsverlof, je arbeidstijdverkorting en straks je ouwelullendagen te danken aan de vakbond.” Zo simpel was het ooit: tegenover de kracht van het kapitaal, zette de bond de kracht van in solidariteit verenigde arbeiders. Maar oud-FNV’er Louis Groen liet me twintig jaar geleden al zijn kapot gepolderde vakbond zien.[1] 
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyperoniemen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. NRC 29 maart 2017