Nederlands

enkelvoud meervoud
naamwoord anus anussen, ani
verkleinwoord anusje anusjes
 
1
2
3
4
5
6
7
8
Uitspraak
Woordafbreking
  • anus
Woordherkomst en -opbouw
  • van Latijn anus, in de betekenis van ‘aars (bij mensen)’ voor het eerst aangetroffen in 1833 [1] [2]

Zelfstandig naamwoord

de anusm

  1. (anatomie) opening aan het eind van de endeldarm en aan het eind van het spijsverteringskanaal waardoor afvalstoffen het lichaam verlaten
    • Uit je anus komt je poep. 
Synoniemen
Verwante begrippen
onderlichaam van een vrouw (in doorsnede)
 
1  eileider  · 2  eileiderfranje  · 3  blaas  · 4 schaambeen  · 5  g-plek  · 6  urinebuis  · 7  clitoris  · 8  voorhof  · 9  binnenste schaamlippen  · 10  buitenste schaamlippen  · 11  eierstok  · 12  dikke darm  · 13  baarmoeder  · 14  schedegewelf  · 15  baarmoederhals  · 16  endeldarm  · 17  vagina  · 18  anus  · 19  klier van Bartholin 
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Het kan/zal mij [aan] de anus oxideren.
Het interesseert me helemaal niets, het kan me niets schelen.[3]
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord anus anusse


Woordafbreking
  • anus
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn

Zelfstandig naamwoord

anus

  1. (anatomie) anus; de opening aan het eind van de endeldarm en aan het eind van het spijsverteringskanaal waardoor afvalstoffen het lichaam verlaten
Synoniemen

Meer informatie


Engels

enkelvoud meervoud
anus anuses

Zelfstandig naamwoord

anus

  1. (anatomie) anus


Frans

Uitspraak
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  anus     l'anus     anus     les anus  

Zelfstandig naamwoord

anus m

  1. (anatomie) anus


Fries

Zelfstandig naamwoord

anus

  1. (anatomie) anus; de opening aan het eind van de endeldarm en aan het eind van het spijsverteringskanaal waardoor afvalstoffen het lichaam verlaten
Synoniemen

Meer informatie


Limburgs

Zelfstandig naamwoord

anus

  1. (anatomie) anus; de opening aan het eind van de endeldarm en aan het eind van het spijsverteringskanaal waardoor afvalstoffen het lichaam verlaten
Synoniemen

Meer informatie


Schots

Zelfstandig naamwoord

anus

  1. (anatomie) anus; de opening aan het eind van de endeldarm en aan het eind van het spijsverteringskanaal waardoor afvalstoffen het lichaam verlaten

Meer informatie


Slowaaks

Zelfstandig naamwoord

anus m

  1. (anatomie) anus; de opening aan het eind van de endeldarm en aan het eind van het spijsverteringskanaal waardoor afvalstoffen het lichaam verlaten
Synoniemen

Meer informatie


Tsjechisch

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn

Zelfstandig naamwoord

anus monbezield

  1. (anatomie) anus; de opening aan het eind van de endeldarm en aan het eind van het spijsverteringskanaal waardoor afvalstoffen het lichaam verlaten
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Meer informatie