anus
Nederlands
|
Uitspraak
Woordafbreking
- anus
Woordherkomst en -opbouw
- van Latijn anus, in de betekenis van ‘aars (bij mensen)’ voor het eerst aangetroffen in 1833 [1] [2]
Zelfstandig naamwoord
de anus m
- (anatomie) opening aan het eind van de endeldarm en aan het eind van het spijsverteringskanaal waardoor afvalstoffen het lichaam verlaten
- Uit je anus komt je poep.
Synoniemen
Verwante begrippen
onderlichaam van een vrouw (in doorsnede)
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- Het kan/zal mij [aan] de anus oxideren.
Het interesseert me helemaal niets, het kan me niets schelen.[3]
Vertalingen
1. opening aan het eind van de endeldarm en aan het eind van het spijsverteringskanaal
|
Gangbaarheid
- Het woord anus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "anus" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "anus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ anus op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Een "beschaafde" versie van Het zal aan mijn reet roesten; i.p.v. anus wordt ook wel derrière gezegd.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Afrikaans
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | anus | anusse |
Woordafbreking
- anus
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn
Zelfstandig naamwoord
anus
- (anatomie) anus; de opening aan het eind van de endeldarm en aan het eind van het spijsverteringskanaal waardoor afvalstoffen het lichaam verlaten
Synoniemen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Engels
enkelvoud | meervoud |
---|---|
anus | anuses |
Zelfstandig naamwoord
anus
Frans
Uitspraak
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
anus | l'anus | anus | les anus |
Zelfstandig naamwoord
anus m
Fries
Zelfstandig naamwoord
anus
- (anatomie) anus; de opening aan het eind van de endeldarm en aan het eind van het spijsverteringskanaal waardoor afvalstoffen het lichaam verlaten
Synoniemen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Limburgs
Zelfstandig naamwoord
anus
- (anatomie) anus; de opening aan het eind van de endeldarm en aan het eind van het spijsverteringskanaal waardoor afvalstoffen het lichaam verlaten
Synoniemen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Schots
Zelfstandig naamwoord
anus
- (anatomie) anus; de opening aan het eind van de endeldarm en aan het eind van het spijsverteringskanaal waardoor afvalstoffen het lichaam verlaten
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Slowaaks
Zelfstandig naamwoord
anus m
- (anatomie) anus; de opening aan het eind van de endeldarm en aan het eind van het spijsverteringskanaal waardoor afvalstoffen het lichaam verlaten
Synoniemen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Tsjechisch
Uitspraak
- IPA: /anʊs/
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn
Zelfstandig naamwoord
- (anatomie) anus; de opening aan het eind van de endeldarm en aan het eind van het spijsverteringskanaal waardoor afvalstoffen het lichaam verlaten
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.