Deens

Uitspraak
Woordafbreking
  • an·gri·ber
Woordherkomst en -opbouw
Naar frequentie 2111

Werkwoord

angriber

  1. tegenwoordige tijd van angribe

Zelfstandig naamwoord

angriber

  1. (van een persoon of staat) aanvaller
  2. (militair) aanvaller
  3. (sport) aanvaller
Afgeleide begrippen

Verwijzingen