Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: AkaAKA

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aka
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aka aka's
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoord

[A] aka m

  1. (dierkunde) (Suriname) benaming voor vleesetende vogels met scherpe klauwen en kromme snavels
     Deze aka slaapt buiten de broedtijd graag in groepjes bij elkaar.[2]
  2. (voetbal), (hockey) passeerbeweging waarbij men de bal snel van richting laat veranderen om de tegenstander te misleiden
     Hij zoekt Kingsley Ehizibue op en poort de rechter verdediger met een aka.[3]
Synoniemen
Hyperoniemen
enkelvoud meervoud
naamwoord aka aka's
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoord

[B] aka m

  1. gekozen naam waaronder men bepaalde activiteiten uitvoert
     Zijn weg naar het grafisch ontwerp verliep namelijk via street art en nog steeds is zijn aka 'Bief37' iconisch in Zuid-Afrika.[4]
Synoniemen
Hyponiemen

Bijwoord

[B] aka

  1. beter bekend als, ook wel genoemd, met als pseudoniem
     Mijn zus vertelde tijdens de inloop trots dat haar zoon (13) een van de klimaatspijbelaars was. Meteen stoof het deel van de familie dat affiniteit heeft met fossiele brandstoffen, aka oudoom Karel, op.[5]
     Inmiddels ex-50Plus-voorzitter aka dictator Jan Zoetelief heeft zich toch teruggetrokken als kandidaat om zichzelf op te volgen.[6]
enkelvoud meervoud
naamwoord aka -
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoord

[C] aka m

  1. (onderwijs) (Nederland) opleidingsniveau binnen het beroepsonderwijs
     Op tijd komen, met twee woorden spreken, samenwerken. Met het leren van zulke vaardigheden begint de opleiding ’arbeidsmarktgekwalificeerd assistent’ (aka), een experimentele mbo-opleiding voor risicojongeren.[7]
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. aka op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    Jan Hein Ribot
    “Geelkopcaracara, Tingifowru Aka (Milvago chimachima)” (maart 2021) op surinamebirds.nl
  3.   Weblink bron “Pover Ajax komt met de schrik vrij tegen PEC Zwolle” (13 maart 2019) op parool.nl  
  4.   Weblink bron Gearchiveerde versie “Buntu Fihla” op warp-art.be
  5.   Weblink bron
    Ellen Deckwitz
    “Demonstreren 2.0” (12 februari 2019) op nrc.nl  
  6.   Weblink bron
    Emilie van Outeren
    “Hapert de baantjescarrousel?” (22 mei 2018) op nrc.nl  
  7.   Weblink bron “Nieuw mbo voor risicojongeren” (23 oktober 2007) op trouw.nl  


Minangkabaus

Zelfstandig naamwoord

aka

  1. wortel (v.e. boom, plant)
  2. rank (v.e. slingerplant)


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • aka

Werkwoord

aka

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast ake, zie aldaar

aka

  1. aantonende wijs bedrijvende vorm van aka
Schrijfwijzen

aka

  1. voltooid (verleden) deelwoord van aka
Schrijfwijzen

aka

  1. gebiedende wijs van aka
Schrijfwijzen

Werkwoord

aka

  1. aantonende wijs bedrijvende vorm van ake
Schrijfwijzen

aka

  1. voltooid (verleden) deelwoord van ake
Schrijfwijzen

aka

  1. gebiedende wijs van aka
Schrijfwijzen


Surinaams

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

aka

  1. haak
  2. (dierkunde) aka, roofvogel
Overerving en ontlening

Verwijzingen


Oezbeeks

Zelfstandig naamwoord

aka

  1. (familie) (oudere) broer
Schrijfwijzen
  • Cyrillische transcriptie: ака.