Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ach·ter·been
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord achterbeen achterbenen
verkleinwoord achterbeentje achterbeentjes

Zelfstandig naamwoord

het achterbeeno

  1. (anatomie) een van de twee poten van een paard die het dichtst bij de staat en ver van de kop zitten (gebruikt door liefhebbers die bij paarden in plaats van 'kop' of 'poot' liever 'hoofd' en 'been' gebruiken)
  2. (techniek) een poot aan de achterkant van een apparaat
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen


Achterhoeks

enkelvoud meervoud
naamwoord achterbeen achterbene
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

achterbeen

  1. (anatomie) achterbeen; een van de twee poten van een paard die het dichtst bij de staat en ver van de kop zitten


Nedersaksisch

enkelvoud meervoud
naamwoord achterbeen achterbene
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

achterbeen

  1. (anatomie) achterbeen; een van de twee poten van een paard die het dichtst bij de staat en ver van de kop zitten
Schrijfwijzen
Synoniemen


Sallands

enkelvoud meervoud
naamwoord achterbeen achterbene
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

achterbeen

  1. (anatomie) achterbeen; een van de twee poten van een paard die het dichtst bij de staat en ver van de kop zitten


Stellingwerfs

Zelfstandig naamwoord

achterbeen

  1. (anatomie) achterbeen; een van de twee poten van een paard die het dichtst bij de staat en ver van de kop zitten


Twents

enkelvoud meervoud
naamwoord achterbeen achterbene
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

achterbeen

  1. (anatomie) achterbeen; een van de twee poten van een paard die het dichtst bij de staat en ver van de kop zitten


Veluws

Zelfstandig naamwoord

achterbeen

  1. (anatomie) achterbeen; een van de twee poten van een paard die het dichtst bij de staat en ver van de kop zitten