Een accordeon

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ac·cor·de·on
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘toetsinstrument’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • Via het Franse accordéon van het Duitse Akkordion.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord accordeon accordeons
verkleinwoord accordeonnetje accordeonnetjes

Zelfstandig naamwoord

accordeon m/o

  1. (muziekinstrument) een muziekinstrument met doorslaande tongen waarbij door trekken en duwen dezelfde toon wordt geproduceerd
    • De straatmuzikant speelde op zijn accordeon. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen