Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·tal
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Nederduits, in de betekenis van ‘onbepaalde veelheid’ voor het eerst aangetroffen in 1634 [1]
  • Ontleend aan Duits Anzahl [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord aantal aantallen
verkleinwoord aantalletje aantalletjes

Zelfstandig naamwoord

het aantalo

  1. een onbepaalde maar telbare hoeveelheid
    • Een aantal mensen was niet gekomen naar het feest. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen