aanplanten
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: aanplanten (hulp, bestand)
- IPA: / ˈamplɑntə(n) / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- aan·plan·ten
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van aan vz en planten ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aanplanten |
plantte aan |
aangeplant |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
aanplanten
- overgankelijk (jonge gewassen) door beplanting aanbrengen
- Napoleon III liet veel bossen aanplanten.
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. door beplanting aanbrengen
Zelfstandig naamwoord
de aanplanten mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord aanplant
Gangbaarheid
- Het woord aanplanten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanplanten" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be