Duits

Uitspraak
  • IPA: /ˈlɔɪ̯fɐ/
Woordafbreking
  • Läu·fer

Zelfstandig naamwoord

Läufer m

  1. hardloper
    «Er ist ein guter Läufer
    Hij is een goede Läufer.
Verbuiging