Denemarken

Denemarken.

De vlag van Denemarken.

Nederlands

	demoniem
inwoner	Deen
vrouwelijke inwoner	Deense
bijvoeglijk	Deens

Uitspraak

• Geluid:  Denemarken    (hulp, bestand)
• IPA: / ˈdenəˌmɑrkə(n) / (4 lettergrepen)
  • (Noord-Nederland): /ˈdenəˌmɑrkə(n)/, /ˈdeɪ̯nəˌmɑrkə(n)/
  • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈdeːnəˌmɑrkə(n)/

Woordafbreking

• De·ne·mar·ken

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	Denemarken	-
verkleinwoord	-	-

Eigennaam

Denemarken o

1. (toponiem: land) een Scandinavisch land in Noord-Europa

   • Hij heeft vier jaar in Denemarken gewoond en spreekt dus goed Deens. 
   • Kopenhagen is de hoofdstad van Denemarken. 

   ▸ Denemarken ook nauwelijks, in de pers hadden ze het uitgebreid gehad over de gemoedelijke verhouding tussen de Deense bevolking en de Duitse gasten. De koning en de regering van Denemarken zaten nog op hun plaats en de samenwerking leek uitstekend te functioneren binnen de Germaanse verbroedering.

Verwante begrippen

Landen in Europa in het Nederlands

Albanië • Andorra • Armenië • Azerbeidzjan • België • Bosnië en Herzegovina • Bulgarije • Denemarken • Duitsland • Estland • Finland • Frankrijk • Georgië • Griekenland • Groenland • Hongarije • Ierland • IJsland • Italië • Kazachstan • Kroatië • Letland • Liechtenstein • Litouwen • Luxemburg • Noord-Macedonië • Malta • Moldavië • Monaco • Montenegro • Nederland • Noorwegen • Oekraïne • Oostenrijk • Polen • Portugal • Roemenië • Rusland • San Marino • Servië • Slovenië • Slowakije • Spanje • Tsjechië • Turkije • Vaticaanstad • Verenigd Koninkrijk • Wit-Rusland • Zweden • Zwitserland

Vertalingen

    1. een Scandinavisch land in Noord-Europa   

Abchazisch: Даниа (ab) Afrikaans: Denemarke (af) Albanees: Danimarka (sq) Alemannisch: Dänemark Amhaars: ዴንማርክ (am) Angelsaksisch: Denemearc (ang) Arabisch: الدنمارك (ar) Aragonees: Dinamarca (an) Aramees: ܕܐܢܡܐܪܩ (arc) Armeens: Դանիա (hy) Asturisch: Dinamarca (ast) Atayal: Denmark Atjehs: Denmark Avaars: Дания (av) Aymara: Dinamarka (ay) Azeri: Danimarka (az) Balinees: Denmark Basjkiers: Дания (ba) Baskisch: Danimarka (eu) Beiers: Dänemark (bar) Bengaals: ডেনমার্ক (bn) Bihari: डेनमार्क (bh) Birmees: ဒိန်းမတ်နိုင်ငံ (my) Bislama: Denmark (bi) Boerjatisch: Дани (bxr) Bosnisch: Danska (bs) Bretons: Danmark (br) Bulgaars: Дания (bg) Catalaans: Dinamarca (ca) Cebuano: Dinamarka Centraal-Bikol: Denmark Centraal-Koerdisch: دانمارک (ckb) Chamorro: Denamarka (ch) Cherokee: ᏗᏂᎹᎦ (chr) Chinees: 丹麦 (zh) Cornisch: Danmark (kw) Corsicaans: Danimarca (co) Deens: Danmark (da) Dimli: Danimarka Duits: Dänemark (de) o Dzongkha: ཌེན་མཱཀ་ (dz) Engels: Denmark (en) Erzja: Дания Мастор Esperanto: Danio (eo), Danujo (eo), Danlando (eo) Estisch: Taani (et) Ewe: Denmark (ee) Extremeens: Dinamarca (ext) Faeröers: Danmark (fo) Fijisch Hindoestani: Denmark (hif) Fins: Tanska (fi) Francoprovençaals: Danemârc (frp) Frans: Danemark (fr) m Fries: Denemark (fy) Friulisch: Danimarcje Fulah: Danemark Gagaoezisch: Daniya Galicisch: Dinamarca (gl) Gan: 丹麥 (gan) Georgisch: დანია (ka) Gotisch: 𐌳𐌰𐌽𐌹𐌼𐌰𐍂𐌺𐌰 (got) Grieks: Δανία (el) Groenlands: Danmarki (kl) Guarani: Ndinamáka (gn) Gujarati: ડેન્માર્ક (gu) Haïtiaans Creools: Danmak Hausa: Denmark (ha) Hawaïaans: Kenemaka Hebreeuws: דנמרק (he) Hindi: डेनमार्क (hi) Hongaars: Dánia (hu) Hoogsilezisch: Dańijo (szl) Ido: Dania (io) Iers: an Danmhairg (ga) v Igbo: Denmark (ig) IJslands: Danmörk (is) Iloko: Dinamarka Inari-Sami: Tanska Indonesisch: Denmark (id), Kerajaan Denmark (id) Interlingua: Danmark (ia) Interlingue: Dania (ie) Italiaans: Danimarca (it) Jakoets: Дания Jamaicaans Patois: Denmaak (jam) Japans: デンマーク (ja), デンマーク (ja) Javaans: Dhènemarken (jv) Jiddisch: דענמארק (yi) Kabardijns: Даниэ Kabylisch: Danmaṛk Kalmuks: Данскгин Нутуг Kannada: ಡೆನ್ಮಾರ್ಕ್‌ (kn) Karakalpaks: Daniya Karatsjai-Balkarisch: Дания Kasjoebisch: Dëńskô (csb) Kazachs: Дания (kk) Khmer: ដាណឺម៉ាក (km) Kikuyu: Ndenimaki (ki) Kinyarwanda: Danimarike (rw) Kirgizisch: Дания (ky) Kirundi: Danemark (rn) Kituba: Danemark Koerdisch: Danîmarka (ku) Komi: Дания Koreaans: 덴마크 (ko) Krim-Tataars: Danimarka Kroatisch: Danska (hr) Ladinisch: Danimarca Ladino: Danimarka Lak: Дания Laotiaans: ປະເທດດານມາກ (lo) Latijn: Dania (la) Lets: Dānija (lv) Lezgi: Дания Limburgs: Denemarke (li) Lingala: Danemark (ln) Litouws: Danija (lt) Lojban: danmark (jbo) Lombardisch: Danimarca (lmo)

Luganda: Denimaaka (lg) Luxemburgs: Dänemark (lb) Macedonisch: Данска (mk) Madoerees: Denmark Malagasy: Danemarka (mg) Malayalam: ഡെന്മാർക്ക് (ml) Maldivisch: ޑެންމާކު (dv) Maleis: Denmark (ms) Maltees: Danimarka (mt) Manx: Yn Danvarg (gv) Maori: Tenemāka (mi) Marathi: डेन्मार्क (mr) Mazanderani: دانمارک (mzn) Mingreels: დანია (xmf) Moksja: Данмастор Mongools: Дани (mn) Napolitaans: Danemarca Nauruaans: Denemark (na) Navajo: Chʼah Bideeʼí Dineʼé Bikéyah Yázhí Nedersaksisch: Deanemarkn (nds), Denemarken (nds), Denmaark (nds), Däänmark (nds) Nedersorbisch: Dańska (dsb) Nepali: डेनमार्क (ne) Newaars: डेनमार्क (new) Noord-Fries: Dånmark Noordelijk Sami: Dánmárku Noors: Danmark (no) Novial: Dania Nynorsk: Danmark (nn) Occitaans: Danemarc (oc) Oeigoers: دانىيە (ug) Oekraïens: Данія (uk) Oezbeeks: Daniya (uz) Oppersorbisch: Danska (hsb) Oromo: Deenmaark (om) Ossetisch: Дани Oudkerkslavisch: Данїꙗ Pali: डेनमार्क (pi) Pampangan: Dinamarka Papiaments: Dinamarka Pasjtoe: ډنمارک (ps) Pennsylvania-Duits: Denemarrick (pdc) Permjak: Данмарк Perzisch: دانمارک (fa) Picardisch: Danemark (pcd) Piëmontees: Danimarca Pitcairnees - Norfolk: Denmark (pih) Pontisch: Δανία (pnt) Pools: Dania (pl) Portugees: Dinamarca (pt) Punjabi: ਡੈੱਨਮਾਰਕ (pa) Quechua: Dansuyu (qu) Reto-Romaans: Danemarc (rm) Ripuarisch: Dänemark (ksh) Roemeens: Danemarca (ro) v Roetheens: Даньско (rue) Russisch: Дания (ru) Samoaans: Tenimaka (sm) Sango: Danemêrke (sg) Sanskriet: डेनमार्क (sa) Sardisch: Danimarca (sc) Saterfries: Deenemäärk (stq) Schots: Denmark (sco) Schots-Gaelisch: an Danmhairg (gd) Servisch: Данска (sr) Servo-Kroatisch: Danska (sh) Sesotho: Denmark (st) Shona: Denmark (sn) Siciliaans: Danimarca (scn) Sindhi: ڊينمارڪ (sd) Singalees: ඩෙන්මාර්කය (si) Sloveens: Danska (sl) v Slowaaks: Dánsko (sk) o Soendanees: Dénmark (su) Somalisch: Denmark (so) Spaans: Dinamarca (es) Surinaams: Danskmakondre Swahili: Denmark (sw) Swazi: IDenimakhi (ss) Tadzjieks: Донморк (tg) Tagalog: Dinamarka (tl) Tamil: டென்மார்க் (ta) Tataars: Дания (tt) Telugu: డెన్మార్క్ (te) Tetum: Dinamarka (tet) Thai: ประเทศเดนมาร์ก (th) Tibetaans: དན་མྲག (bo) Toevaans: Дания Tok Pisin: Denmak (tpi) Tsjechisch: Dánsko (cs) o Tsjetsjeens: Дани Tsjoevasjisch: Дани Tsonga: Denmark (ts) Tumbuka: Denmark Turkmeens: Daniýa (tk) Turks: Danimarka (tr) Twi: Dεnmaak (tw) Oedmoerts: Дания Urdu: ڈنمارک (ur) Venetiaans: Danemarca Vietnamees: Đan Mạch (vi) Vlax Romani: Danemarka Volapük: Danän (vo) Waals: Daenmåtche (wa) Waray-Waray: Dinamarka (war) Welsh: Denmarc (cy) v Wepsisch: Danii (vep) West-Circassisch: Дание West-Vlaams: Denemarkn (vls) Wit-Russisch: Данія (be) Wolof: Danmaark (wo) Wu: 丹麦 (wuu) Yoruba: Dẹ́nmárkì (yo) Zeeuws: Denemarken (zea) Zhuang: Danhmai (za) Zoeloe: IDenimaki (zu) Zweeds: Danmark (sv)

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Achterhoeks

Eigennaam

Denemarken

1. (toponiem: land) Denemarken; een Scandinavisch land in Noord-Europa

Drents

Eigennaam

Denemarken

1. (toponiem: land) Denemarken; een Scandinavisch land in Noord-Europa

Nedersaksisch

Eigennaam

Denemarken

1. (toponiem: land) Denemarken; een Scandinavisch land in Noord-Europa

Schrijfwijzen

• Däänmark
• Deanemarkn
• Denmaark

Synoniemen

• Keunenkriek Denmaark
• Königriek Däänmark

Meer informatie

• nds:Däänmark
• nds-nl:Denmaark

West-Vlaams

Eigennaam

Denemarken

1. (toponiem: land) Denemarken

   «Denemarken is e land in Scandinoavië met e grôte 5 meljoen iweuners.»

   Denemarken is een land in Scandinavië met een grote 5 miljoen inwoners.

Zeeuws

Eigennaam

Denemarken

1. (toponiem: land) Denemarken

   «Denemarken, Noorwegen, Zweden en Finland zien de Scandinavische lan'n in Noord-Europa.»

   Denemarken, Noorwegen, Zweden en Finland zijn de Scandinavische landen in Noord-Europa.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.