• Jits·chak
enkelvoud bezitsvorm meervoud
naamwoord Jitschak Jitschaks Jitschaks
verkleinwoord - - -

Jitschak m

  1. (religie) (Jiddisch-Hebreeuws) zoon van Abraham en Sara; getrouwd met Ruth en vader van Jakob en Esau (112x: Gen. 17:19 +, Ex. 2:24 +, Lev. 26:42, Num. 32:11, Deut. 1:8 +, Joz. 24:3 +, 1 Kon. 18:36, 2 Kon. 13:23, Jer. 33:26, Am. 7:9 +, Ps. 105:9, 1 Kron. 1:28 +, 2 Kron. 30:6; Griekse vorm 20x in NT)
  2. (mannelijke naam) (Jiddisch-Hebreeuws) jongensnaam
     En stapelen is wat chef-kok Jitschak Pagrach eerder deze week doet als hij het dessert voor de renners van de Rabobankploeg klaarmaakt.[2]
  1. Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
  2.   Weblink bron
    Dolf de Groot
    “Renners stapelen koolhydraten voor de Alpen: tournedos met pasta én risotto” (21 juli 2011) op nrc.nl