ISO 639-3
xib
 
  • Ibe·risch
enkelvoudbezitsvorm meervoud
naamwoord Iberisch- -
verkleinwoord -- -

hetIberischo

  1. geen meervoud (taal) uitgestorven taal van onduidelijke verwantschap die gesproken werd in delen van wat nu Spanje is tussen de zevende eeuw vóór en de tweede eeuw ná Christus
    • Er zijn een aantal inscripties in het Iberisch bekend. 

Iberisch

  1. betrekking hebbend op het zuidwestelijke schiereiland van Europa waarop Spanje en Portugal liggen
    • Het Iberisch Schiereiland is lang door de islamitische Moren overheerst. 
  2. betrekking hebbend op een deel van de Kaukasus dat in de oudheid en een deel van de middeleeuwen als Iberië bekend stond