• Egyp·te·naar
enkelvoud meervoud
naamwoord Egyptenaar Egyptenaren,
Egyptenaars
verkleinwoord Egyptenaartje Egyptenaartjes

de Egyptenaarm

  1. (demoniem) iemand die in Egypte woont of daar vandaan komt
    • De Egyptenaren staan bekend om hun gastvrijheid. 
  2. (verouderd) zigeuner, Rom
    • Men noemde zigeuners in die tijd (en vaak later ook): Egyptenaren, zonen van Farao, Heidenen, Tartaren, Bohémiens, Tsiganes, Gitanos, Gypsies (van ‘Egyptians’), Gigány en nog veel meer. [1]