• 50-ja·rig
  • samenstellende afleiding van 50 en  jaar zn  met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen 50-jarig
verbogen 50-jarige
partitief 50-jarigs

50-jarig

  1. 50 jaren durend
    • Zij vierden hun 50-jarig huwelijk met alle kinderen en kleinkinderen 
  2. met de leeftijd van 50 jaar
    • Bij de brand viel helaas een 50-jarig slachtoffer.