Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • 44-ja·rig
Woordherkomst en -opbouw
  • samenstellende afleiding van 44 en  jaar zn  met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen 44-jarig
verbogen 44-jarige
partitief 44-jarigs

Bijvoeglijk naamwoord

44-jarig

  1. 44 jaren durend
    • Gedurende dit 44-jarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 44 jaar
    • Bij de brand viel helaas een 44-jarig slachtoffer. 
Schrijfwijzen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid