Oudgrieks

Woordherkomst en -opbouw
  • Van het Proto-Indo-Europese *h₂epo ("af, weg van"). Verwanten zijn onder andere het Nederlandse af en het Latijnse ab.

Voorzetsel

ἀπό + genitief

  1. (plaats) van ... af, vanaf, van ... vandaan, weg van
  2. (tijd) vanaf, sinds
  3. (oorsprong) van, vanuit; ten gevolge van, door; dankzij, met
    «᾿Εὰν δὲ ἀπό τῶν προβάτων τὸ δῶρον αὐτοῦ τῷ Κυρίῳ, ἀπό τε τῶν ἀρνῶν καὶ τῶν ἐρίφων, εἰς ὁλοκαυτώματα, ἄρσεν ἄμωμον προσάξει αὐτὸ καὶ ἐπιθήσει τὴν χεῖρα ἐπὶ τὴν κεφαλὴν αὐτοῦ.[1]»
    En indien zijn gift aan de Heer uit schapen bestaat, of uit lammeren of uit geitenbokjes voor het brandoffer, hij zal een mannetje brengen zonder mankementen en hij zal zijn hand leggen op de kop ervan.
  4. (verwijdering) tegen

Verwijzingen

  1. Septuagint Leviticus 1:10