Zweeds

Uitspraak
Woordafbreking
  • öpp·na

Bijvoeglijk naamwoord

öppna

  1. bepaald enkelvoud van öppen
Schrijfwijzen
  • öppne (inzetbaar alleen bij een mannelijke persoon of een mannelijk dier in plaats van öppna)
stellend vergrotend overtreffend
mv: öppna
öppnare
öppnaste [1]
öppnast [2]

Bijvoeglijk naamwoord

öppna

  1. meervoud van öppen
Uitdrukkingen en gezegden
  • slå in öppna dörrar
open deuren intrappen
Opmerkingen
  1. attributief
  2. predikatief
stamtijd
infinitief verleden
tijd
supinum
öppna
öppnade
öppnat
volledig

Werkwoord

öppna

  1. open doen, openen, openmaken, openzetten
    «Det är viktigt för oss att vi kan komma igång och det finns en stor längtan hos personalen att öppna igen.»
    Het is voor ons belangrijk dat we kunnen op gang komen en er is een groot verlangen onder het personeel weer te openen.
  2. uitpakken
  3. opensnijden
  4. ontkurken
  5. losgespen
  6. openstellen
  7. openslaan
  8. zich vestigen