Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zzp·er
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van zzp (Zelfstandige Zonder Personeel) met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord zzp'er zzp'ers
verkleinwoord zzp'ertje zzp'ertjes

Zelfstandig naamwoord

de zzp'erm

  1. (initiaalwoord), (afkorting) (maatschappij) afkorting voor Zelfstandige Zonder Personeel
    • de vakbond vreest dat het vaste dienstverband voor werknemers gaat verdwijnen en dat iedereen uiteindelijk zzp'er zal moeten worden 
    • Van alle werkenden in de leeftijd van 15 tot 75 jaar lopen zzp'ers het grootste risico op armoede [1] 
Verwante begrippen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen