Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zwijgt

Werkwoord

vervoeging van
zwijgen

zwijgt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwijgen
    • Jij zwijgt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwijgen
    • Hij zwijgt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van zwijgen
    • Zwijgt!