1. zwemmers die als groep aan een wedstrijd meedoen (team van Australië bij de Olympische Spelen in 1996)

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zwem·ploeg
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zwemploeg zwemploegen
verkleinwoord zwemploegje zwemploegjes

Zelfstandig naamwoord

de zwemploegv / m

  1. zwemmers die als groep aan wedstrijden meedoen
    • Suriname nam ditmaal alleen met een zwemploeg deel. [1]
Synoniemen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen