Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zuid·kant
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zuidkant zuidkanten
verkleinwoord zuidkantje zuidkantjes

Zelfstandig naamwoord

de zuidkantm

  1. de kant die in het zuiden gelegen is.
    • Aan de zuidkant van de stad ligt een groot bos. 
     Het Grand Hotel was al in 1893 klaar, het sanatorium tien jaar later, aan de zuidkant van de spoorweg werden grote villa's gebouwd, de huizen van de arbeiders kwamen aan de noordkant.[1]
Verwante begrippen
Antoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044625691
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be