Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zorg·wo·ning
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zorgwoning zorgwoningen
verkleinwoord zorgwoninkje zorgwoninkjes

Zelfstandig naamwoord

de zorgwoningv

  1. (bouwkunde) woning geschikt om zorg te geven aan ouderen of zorgbehoevenden
     Sinds twee jaar kan je zonder bouwvergunning een zorgwoning in je tuin plaatsen, voor een periode van zes jaar. Te kort, vindt Heidi Raeymaekers, die er een voor haar moeder heeft.[1]
Hyperoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Veerle Beel
    “Zorgwoning in de tuin over zes jaar weer wegtakelen zou gek zijn” (Maandag 31 juli 2031, 05:00), De Standaard