Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zoom af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afzomen

zoom (...) af

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzomen
    • Ik zoom af. 
  2. gebiedende wijs van afzomen
    • Zoom af! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzomen
    • Zoom je af? 

Gangbaarheid