zomeren
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zo·me·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Afgeleid van zomer.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zomeren |
zomerde |
gezomerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
zomeren
- onpersoonlijk typisch zomerweer vertonen
- Het is al juli en het wil nog steeds niet zomeren.
Hyponiemen
Gangbaarheid
- Het woord zomeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zomeren" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be