zoethout

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zoet·hout
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zoethout -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het zoethouto

  1. Glycyrrhiza glabra  , een plant die tot de vlinderbloemigen behoort
  2. (snoepgoed) gedroogde wortelstok van de gelijknamige plant
    • Ik heb hun vaders nog gekend / ze kochten zoethout voor een cent / ik zag hun moeders touwtjespringen[1] 
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Liedtekst uit Het Dorp   van Wim Sonneveld  , 1974
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be